Van ‘verst’ naar ‘verder’
Hallo iedereen.
Vóór mij op de tafel ligt een blad vol onuitgesproken gedachten. Het éne na het andere ongeboren woord schreeuwt er thans om aandacht in de hoop onvergeteld te kunnen raken, overschaduwd als het wordt door de lasten van het verleden. Want ja: de toekomst ligt aan de áchter- in plaats van de vóórkant van dit vel papier, dat is waar – dat is de waarheid, het streven; maar het zou naïef zijn te denken dat die waarheid kon bestaan zonder de achter-achterkant van haar eigen gelijk. Er is geen waarheid zonder dáárheid. En dáár, ja dáár wil ik het toch nog even over hebben.
Er is een reden waarom we ons soms machteloos voelen. Het is omdat er geen woorden voor onze eigen wantoestand bestaan. In het summum van onze wijsheid komen we nog altijd handen en voeten tekort om de beweeglijkheid binnenin onszelf te kunnen beteugelen. We praten over zielen en harten, bezwaard en gebroken. We huilen tranen die niet willen opwellen. Alles in ons lijkt al vast te liggen en daardoor zitten we op slot; aldus draaien we het vel papier vóór ons op de tafel als een sleutel om, in de hoop dat we de indrukken van de dáárheid kunnen overschrijven met dikke striemen van een welgemeend, maar clichématig doorzettingsvermogen.
Eigenlijk is het toch een belachelijke gang van zaken. Als de woorden niet bestaan, wat let ons dan om ze te ontwerpen? Wat let ons om wat letters binnenin ons locabuvaire om te draaien en het daarmee van nieuwe impulsen te voorzien? Enkel omdat een gedachte niet verwoord werd betekent niet dat ze per definitie onbestaat: het betekent enkel dat ze nog niet algemeen gedefinieerd is; en dat is juist een groot goed, want daardoor kunnen we er tenminste een éígen invulling aan geven. Ongeholen tranen zouden heus niet minder bitter hebben gesmaakt mocht het woord ‘verdriet’ nooit hardop zijn uitgesproken; dus vervloester die tranen dan ook maar als de verrijpelingen van uw eigen dáárheden, alstublieft.